De dichter
Giovanni Boccaccio werd in 1313 in Parijs geboren met een franse moeder en een toskaanse handelaar als vader en overleed in Certaldo, Toscane op 21 december 1375. Zijn vroege jeugd bracht hij door in Florence. Op 15-jarige leeftijd werd hij naar Napels gestuurd om voor de handel te worden opgeleid. Hij deed hier ervaring op met het leven aan het hof en de bijbehorende intriges.
In Napels ontmoette hij zijn mythische liefde Fiammetta, die zijn hele literaire oeuvre zou domineren. Overigens blijft de ware identiteit van Fiammetta in nevelen gehuld. Hier in Napels schreef hij zijn eerste grote werken.
Omstreeks 1340 werd hij teruggeroepen naar Florence, waarna een leven met tegenslag en soms armoede volgde. Later werd hij door de burgers van Florence benoemd in verschillende politieke en diplomatieke functies.
Hij ontwikkelde zich tot de wellicht bekendste dichter van de 14e eeuw. Hij bereidde samen met Petrarca, wiens werk hij in Napels al leerde kennen, de weg voor de Renaissance en het humanisme. Zijn bekenste werk is de Decamerone.

Zijn werk
Reeds in Napels schreef hij verschillende verhalen, zoals La caccia di Diana, Il Filocolo (1336, De Liefde geteisterd) en Il Filostrato (1338, De Liefde verslagen).
Voor het laatste werk ontwikkelde hij de ottava rima, een rijmschema ABABABCC met 8 regels van 11 lettergrepen. Hij gebruikte dit schema voor alle grote verhalende dichtwerken daarna.
Boccaccio trachtte de tot dan toe gebruikelijke thema’s van ridderlijkheid en liefde in de latijnse dichtkunst te verrijken met ervaringen in het werkelijke leven en te daarmee de dichtkunst een plaats te geven in de italiaanse taal. Zijn ontwerp van de ottava rima werd overgenomen door minstrelen en veroverde daarmee een belangrijke plaats in de italiaanse literatuur.
In Florence schreef hij zijn belangrijkste grote werken, zoals Il ninfale d’Ameto (1342-43, Ameto’s verhalen van de nimfen), Elegia di Madonna Fiammetta (1343-44) en Il ninfale Fiesolino (1344-45, Het verhaal van Fisolono’s nimfen). En natuurlijk zijn bekendste meesterwerk Decamerone, dat hij in de jaren 1348-53 schreef.
Naast deze verhalende dichtwerken schreef hij ook een aantal ballades.
Media
Liederen
Hieronder treft u een korte beschrijving aan, alsmede de tekst en de vertaling van de hand van Willy van Ophem.
L’udir talvolta nominare il loco
Dit gedicht komt uit het werk Il Filostrato (1335-1340), sectie 6 vers 67. De versie van L’udir talvolta is ontleend aan de uitgave: Letteratura italiana Einaudi, Edizione di riferimento: Filostrato , a cura di Vittore Branca, in Tutte le opere , a cura di V. Branca, vol. II, Mondadori, Milano 1964.
Het vertelt het verhaal van de liefde van Troilus en Criseida. In dit gedicht zijn de geliefden niet bij elkaar. Troilus beschrijft het visioen als hij de plaats hoort noemen waar Criseida woont of iemand die daarvandaan komt. Zich daarin te verplaatsen doet het vuur oplaaien.

L’udir talvolta nominare il loco dove dimori, o talvolta vedere chi di là venga, mi raccende il foco nel cor mancato per troppo dolere, e par ch’io senta alcun nascoso gioco nell’anima legata dal piacere, e meco dico: “Quindi venissi io onde quel viene, o dolce mio disio!” | Om soms de plaats te horen noemen waar je woont, soms iemand te zien wie daar vandaan komt, doet het vuur oplaaien in het door te veel verdriet gebroken hart, (en) het lijkt een verborgen spel van de geest die geconditioneerd is tot behagen, en ik zeg tot mijzelf: “Ik kwam dus vanwaar hij komt, o mijn zoet verlangen!” |
Ma come potre’ io mai sofferire
Dit gedicht komt uit Ninfale Fiesolano (1366). De versie van Ma come potre’ is ontleend aan de uitgave: Tutte le opere, Amorosa visione; Ninfale fiesolano; Vita di Dante – Giovanni Boccaccio, a cura di Armando Balduino e Vittore Branca, A. Mondadori, Milano 1974.

Het vertelt het verhaal over de nimfen van Fiesole.
Ma come potre’ io mai sofferire di partirmi da te, che t’amo tanto, che sanza te mi par ognor morire? Essendo teco, non so giammai quanto più ben mi possa aver, né più disire; ma sallo bene Amor, in quanto pianto istà la vita mia, la notte e ‘l giorno, mentre non veggio questo viso adorno. | Maar hoe kan ik ooit verduren om te scheiden van jou van wie ik zoveel houd, dat zonder jou ik voortdurend lijk te sterven? Bij jou zijn: ik weet niet goed wat ik liever zou hebben, of meer zou wensen. Naar mij stijgt de Liefde op in veelvuldig geween domineert mijn leven nacht en dag, terwijl ik niet zie dat versierde gezicht. |
Non so qual io mi voglia
Naast verhalende werken heeft Boccaccio ook een aantal ballades (mogelijk 22) en madrigalen geschreven. Hieronder volgt de tekst en vertaling van de ballades, die ik op muziek heb gezet. (Bron: Rime scelte di poeti del secolo XIV (1862))

Non so qual io mi voglia, O viver o morir, per minor doglia Morir vorrei, che ‘l viver m’é gravoso Veggendomi da voi esser lasciato; E morir non vorrei, che trapassato Più non vedrei il bel viso amoroso; Per cui io piango, invidioso Di chi l’ha fatto suo e me ne spoglia! | Ik weet niet wat ik wil, Leven of sterven, om het leed te verminderen. Ik zou willen sterven, want het leven valt me zwaar Mezelf zo te zien, verlaten door jou; Maar sterven wil ik niet, want na de dood Zou ik haar mooie geliefde gezicht niet meer zien; En daarom ween ik, jaloers Om hem die haar tot de zijne heeft gemaakt en van mij heeft geroofd. |
In dit lied heb ik een 8-toons toonladder (octotonaal) gebruikt op G, A, Ais(Bes), C, Cis(Des), Dis(Es), E, Fis, G.
Daarmee een diffuse tonaliteit op g-klein, a-klein en A-groot, en Es-groot.
Hoewel er reine kwinten op A, C, Es en Fis mogelijk zijn, alsmede reine kwarten op E, G, Bes en Cis, heeft geen ervan een logische voorkeur boven de andere. Hierdoor blijft de tonaliteit, hoewel aanwezig, enigszins onbepaald.
Dormendo un giorno
(Bron: Rime scelte di poeti del secolo XIV (1862))

Dormendo un giorno, in sonno mi parea Quasi pennato volar verso il cielo Dietro all’orme di quella il cui bel velo Cener è fatto et ella è fatta iddea. | Op een dag toen ik sliep, leek het alsof ik veren had en naar de hemel vloog Achter degene aan wiens sluier gemaakt is van as, zij is nu een godin. |
Quivi sì vaga e lieta la vedea, Ch’arder mi parve di più caldo zelo Ch’io non solea e dileguarsi il gelo Ch’in pianto doloroso mi tenea. | Ik zag haar daar vrolijk ronddwalen, En het leek of ze brandde van hartstocht, het deed de ijzig kou smelten die mijn smartelijke tranen bevroor. |
E, guardando, l’angelica figura La man distese, come se volesse Prender la mia; et io mi risvegliai. | En terwijl ik keek stak de engelachtige gedaante haar hand uit alsof ze de mijne wilde pakken; maar ik werd wakker. |
Oh quanta la mia fu disavventura! Poichè, se ella allor preso m’avesse, E sì qua giù non ritornava mai. | Oh, hoe groot was mijn ellende! Want als zij mij toen had vastgepakt, was ik hier nooit meer teruggekeerd. |
L’oscure fami
(Bron: Rime scelte di poeti del secolo XIV (1862))

L’oscure fami e i pelaghi tirreni E’ pigri stagni e li fiumi correnti, Mille coltella e gl’incendi cocenti Le travi e’ lacci e infiniti veneni, | Duistere behoeften en grondeloze wateren Apathische vijvers en stromende rivieren, Duizenden messen en verschroeiende branden Steunbalken en stroppen en oneindig venijn, |
L’orribil rupi e massi e boschi pieni Di crude fere e di malvagie genti, Vegnon chiamate da sospir dolenti, E mille modi da morire osceni. | De gruwelijke klippen, rotsblokken en bossen vol wrede dieren en kwaadwillende mensen, Worden opgeroepen door treurige zuchten, En duizenden manieren om monsterlijk te sterven. |
E par ciascun mi dica — Vienne, ch’io Son per iscaprestarti in un momento Da quel dolor nel quale Amor t’invischia. | En het lijkt alsof alles me toeroept – Kom, zodat ik je een moment kan bevrijden van de pijn waarin Amor jou verstrikt. |
Ond’io a molti in contro col desìo Tal’or mi fo, com’uom che n’ho talento; Ma poi la vita trista non s’arrischia. | Ik deed het, als een man die dit wenst; Maar een treurig leven zet je echter niet op het spel. |
Voor deze ballade heb ik een 8-toons toonladder gebruikt door aan de toonladder van E-groot de C toe te voegen.

Daarmee worden de toonladders van E-groot, cis-klein, A-groot en a-klein bereikbaar. Zie nevenstaande figuur.
Verminderd septiem akkoorden op A, C, Dis(Es) en Fis worden toonladder-eigen.