In opdracht van Nieuw Kamerkoor Delft
Achtergrond
Karawane is een beroemde Dada tekst uit 1917 van de hand van de in Zwitserland wonende Duitse dichter Hugo Ball (1886-1927). Het is daarbij uitsluitend te doen om het effect van de klank, waarbij de tekst zonder enige betekenis is. De wijze waarop deze door verschillende kunstenaars wordt voorgedragen is dan ook heel verschillend.
Eind 2016 vroeg Nieuw Kamerkoor Delft mij op deze tekst een bewerking voor koor te schrijven, die zou kunnen worden uitgevoerd op een concert in juni 2017 rondom 100 jaar De Stijl.

Omdat in de tijd van DADA in de muziek een begin van de seriële technieken en buitenmuzikale expressie opkwam, heb ik de muziek gebaseerd op enkele regels, die in muzikale zin betekenisloos zijn, maar wel een relatie met de tekst leggen. In principe wordt de melodische lijn bepaald door de klinkers; elke klinker krijgt zijn eigen karakteristieke toonhoogte voortvloeiend uit zijn eigenschappen volgens de klinkerdriehoek. Ook de harmonieën zijn op de eigenschappen van de klinkers terug te voeren. Zie hieronder voor een nadere toelichting.
Tekst

Analyse
Ik ben uitgegaan van de (relatieve) toonhoogtes van de formantfrequenties F1 en F2 van de klinkers in de klinkerdriehoek. (Zie hier voor de bron.)
Naast de 1e formant F1 is ook gekeken naar het interval met de 2e formant F2. Dit interval is een leidraad geweest bij het kiezen van intervallen en harmonieën op bepaalde klinkers.
Het spreekt vanzelf, dat deze uitgangspunten niet rigide zijn toegepast, maar slechts als leidraad bij het opzetten van de compositie hebben gediend.
Ondanks deze uitgangspunten hebben de afzonderlijke stemmen een redelijk tonale melodie. De resulterende harmonieën zijn echter zeer vrij. Niet verwonderlijk is, dat daarin veel groot septiem akkoorden voorkomen.
Wel is getracht de aansluitingen van de secties voor de zangers logisch te maken.


Het stuk begint met een half op toon gesproken titel Karawaneen een aarzelend jolifante. Het daaropvolgende triomfantelijke jolifante komt meerdere keren terug als spontane uitroepen. De zin Grossiga met pp glissando’s en een uitbarstend habla horem sluit hierop aan.
Hierop volgt een zangerig égiga goramen en gedecideerd bloiko russula huju, gevolgd door een vrolijk hollaka hollala. Een rustig blago bung en bosso fataka wordt opgefleurd door enkele jolifanto uitroepen, gevolgd door een zuchtend en donker schampa wula. De misterieus herhaalde verzuchtingen wululu ssubuduworden doorsneden door de jolifanto frase; eerst de buitenstemmen tegen de middenstemmen, daarna andersom.
Het stuk eindigt met een stijgende opbouw met de laatste woorden kusagauma ba-umf.