Gereviseerd 11-1-2021

Achtergrond

Het motet volgt de gregoriaanse zetting van de antifoon op de voet (zie hiernaast). We zien, dat deze melodie (stammend uit de 11e eeuw) hier al een Bes (de reine kwart) gebruikt, hoewel hier oorspronkelijk waarschijnlijk de 5e modus (lydisch) met de bekende lydische kwart bedoeld zal zijn. Geprobeerd is de kenmerkende ritmiek en frasering zo getrouw mogelijk over te nemen. Om die reden is een vrije maatindeling gekozen, die daarbij zo goed mogelijk aansluit en “maatloos” moet klinken. De Requiems van Pizzetti en Duruflé vormden een inspiratiebron.
Media
Tekst
De tekst van Alma Redemptoris Mater is een Maria antifoon, dat gezongen werd tijdens de Completen en de Lauden op de eerste zondag van Advent tot aan Kerstmis.
Alma Redemptoris Mater, quae pervia coeli porta manes, et stella maris, succurre cadenti, surgere qui curat, populo; Tu quae genuisti, natura mirante, tuum sanctum genitorem, virgo prius ac posterius; Gabrielis ab ore sumens illud ave, peccatorum miserere. | Verheven moeder van de Verlosser, die altijd zijt de open deur des hemels en de ster der zee, kom het volk te hulp dat valt en poogt op te staan. Gij die tot verwondering van de natuur Uw heilige Schepper hebt gebaard en maagd zijt gebleven; gij die door Gabriël zijt begroet, ontferm u over ons, zondaars. |
Analyse
Het motet bestaat uit drie gedeelten met een coda. Het start met een eenstemmige aanhef van de tenor met een melisme op Alma, dat door de mannen tot aan het Mater wordt gecompleteerd, met een tegenstem in de vrouwen. De tweede zin wordt door sopranen voortgezet met de andere stemmen in tegenstem. Het Et stella maris is een eerste stralend hoogtepunt met imitatorische inzetten in alle stemmen. De steun aan het gevallen volk wordt in Surgere qui curat door de mannen bezongen eindigend in d-klein. Daarmee sluit de eerste sectie af.
De tenoren zetten de tweede sectie in met de verkondiging van het wonder Tu quae genuisti, leidend tot een hoogtepunt met de verklanking van de verwondering van de natuur: Natura mirante. Het septiemakkoord leidt tot een herhaling van de Natura mirante frase in een zetting met parallelle (verminderde) kwinten in tegenbeweging tussen vrouwen- en mannenstemmen, afsluitend in een groot-7 akkoord op F, dat oplost in een open kwint op Bes, waarna de parallelle kwinten wordt voortgezet in het Tuum Sanctum Genitorum dat vragend eindigt. De lage stemmen herhalen deze frase in een langzame beweging tot een wijde open kwint in omkering.
Met Virgo prius ac posterius start een derde sectie geheel in 9/8, gezet als quasi fuga, in een iets levendiger tempo en met stralende overtuiging. De uitloop sumens illis wordt alleen door de alten gebracht. Alle stemmen brengen het afsluitende Ave.
De slotfrase Peccatorum miserere is rustig homofoon. Een herhaald miserere sluit af, voor het eerst, met een simpele majeur drieklank in de hoofdtoonsoort F.
In het algemeen is de tonaliteit onbestemd. De hoofdtoonsoort F wordt pas aan het slot bevestigd. Tussendoor kunnen we d-klein, D-groot en Bes-lydisch herkennen, maar de tonaliteit blijft enigszins zwevend.
Versies
Na de oorspronkelijke versie voor koor a cappella uit 2008 verscheen in 2021 een versie met pianobegeleiding.